Samen met Nadja fiets ik door het polderlandschap met boven ons hoofd Hollandse stapelwolken. Terwijl we trappen nemen we alles goed in ons op. Wat zien we, horen we, ruiken we? Het gaat spelenderwijs, we genieten er allebei van, het is gezellig.
Nadja is altijd met kleuren bezig, dus daar is ze op gefocust: de tulpen hebben dezelfde kleuren als haar nagels en bij het stoplicht zijn de kleuren rood en groen de lievelingskleuren van juf Mirjam en oranje die van haar vriendje Wesley.
Bij een enorme boom stoppen we even en wijs ik Nadja op de hedera die zich slim om de stam heeft gedraaid. Ik hou een nogal ingewikkeld verhaal over hoe de natuur elkaar helpt en gebruikt.
‘Leuk,’ zegt Nadja en ze lijkt het echt te begrijpen.
Ik laat haar kiezen of we links of rechts gaan en aanwijzen welke kant dat dan is. ‘Makkelijk, mama,’ zegt ze en kijkt me aan van ‘dat weet ik echt al heel lang.’ Ook kan ze prima aanwijzen in welke richting wij moeten fietsen om naar huis te gaan en waar juf Caroline woont en even zo slim wijst ze ons richting de kleine ijscokar langs de Vliet. Nadja geniet van haar ijsje en knijpt in haar bovenbenen.
‘Hoe lang zijn we al aan het fietsen? Voel eens hoe sterk mijn benen nu zijn?’
Ze kijkt op haar horloge en samen rekenen we uit hoelang we al onderweg zijn en hoe laat we weer thuis zullen zijn. ‘Ah, op tijd voor de koffie,’ zegt Nadja opgelucht. Dat is belangrijk, want dat is elke dag strak om vier uur.
Het ijsje is bijna op, we rekenen nog even uit dat we met een volle accu op de duo-fiets vertrokken (5 lampjes) en dat er nu nog drie branden. Vijf min drie is…. Moeilijk. Rekenen is niet haar sterkste kant.
Op de terugweg nemen we de namen van de verschillende zwemvogels door en noemen dieren op die uit een ei geboren worden. ‘Een ei hoort bij de lente,’ roept Nadja blij. ‘En op zondag!’ voegt ze eraan toe, doelend op haar wekelijkse gekookte eitje.
En dan zijn we weer bijna thuis waarmee ons schooltje op de fiets is afgelopen.