Meestal begint mijn eerste zin met Nadja, dit keer heeft opa Hans de hoofdrol. Opa Hans die rare hoedjes op zet en Nadja aan het lachen maakt. Opa Hans die elke donderdag komt eten, zijn hand op je been legt, het liefst je hand pakt, ook al mag dat nu niet. Opa Hans die twijfelt wat zijn vaste plaats aan tafel ook al weer is en voor de derde keer vraagt waar ‘mijn man’ op het moment is (‘mijn man’ is zijn zoon die veel in het buitenland zit en wiens naam hij soms kwijt is).
Opa Hans begrijpt steeds minder van de wereld, zijn wereld is klein geworden. Hij komt laat uit bed, geniet van lekker snoepen maar eet van zijn gezonde bord steeds kleinere muizenhapjes. Opa Hans die terugzwaait naar mensen die hij niet meer herkent, verward naar zijn mondkapje kijkt zonder te weten wat hij ermee moet en het liefst in zijn zomerjas naar buiten gaat.
Ik ben inmiddels meer dan twintig jaar zijn schoondochter en hij en ik, hoe zal ik het zeggen: het was soms moeizaam. We gebruikten vaak veel woorden zonder elkaar daarin te vinden.
En nu, zonder al die woorden, zonder een echt gesprek, is er wél verbondenheid. De opa Hans van nu ontroert me des te meer.
De schillen zijn eraf en de kern ligt bloot. Het maakt zichtbaar waar het om gaat in het leven.
De liefde, hoeveel we ook van elkaar verschillen.

De opa die voorheen nogal onhandig met Nadja was, een vrij norse, bij tijd en wijle botte man, is nu onbeholpen en liever. Soms denk ik: is het niet zo dat hij juist steeds meer degene wordt die hij was en diep van binnen altijd is geweest? Want, niemand wordt nors geboren, toch?

Nadja heeft geen boodschap aan al mijn overpeinzingen. Zij heeft kerstliedjes op staan, giert om opa met haar hoedje op en draait rondjes in haar rolstoel terwijl opa voorzichtig heupwiegend met haar meedoet.
Als Nadja in bed ligt, aait hij over haar wang. Ik sla het tafereel gade, mijn ogen glijden over de vrolijke happy-socks– waarvan een randje zichtbaar is – en het geruite overhemd dat ik al jaren ken, met daarin mijn veranderende schoonvader. En van daar naar zijn iets te lange haar dat hij niet wil knippen.
‘Wanneer gaan we weer een ijsje eten?’ vraagt hij aan Nadja die er even dol op is als hij.
Nadja kijkt naar mij.
‘Dit weekend. Dan kom ik u weer halen, goed?’
Ze knikken allebei tevreden, opa Hans en Nadja.
‘Welterusten opa!’ roept Nadja als ik het licht uitdoe.
‘Welterusten lieverd,’ zegt opa Hans zachtjes.