Ik fiets met Nadja op de duo-fiets naar polderpark Cronesteyn. Een leuk rondje langs de vaart. Onderweg wijs ik haar op al het moois om ons heen, de bootjes, bloemen in haar lievelingskleur geel, de watertoren, lammetjes en ganzenfamilies.

‘Ja mooi,’ zegt ze lief maar afwezig. Ze heeft andere zaken aan haar hoofd. Zoals welke kleuren nagellak ze straks op wil: groen en rood. En of dat dan donkergroen of lichtgroen moet zijn en of ze de kleuren om en om op haar nagels wil of één kleur per hand.

Ook wil ze alvast bedenken wat ze morgen aandoet. Haar gele jurkje met bloemetjes besluit ze, maar welke legging past daarbij en zal ze ook beenwarmers aandoen?

Het jurkje heeft knoopjes. ‘Mag dat wel van de juf?’ vraagt ze. ‘Ik heb morgen gym.’ We discussiëren of het nou een blousejurk is of een jurkblouse. Ja, dat zijn nog eens levensvragen.

Tijdens het praten staan haar voeten op de trappers stil. ‘Trap je nog even mee?’ vraag ik. Haar benen komen weer in beweging. ‘Dus een vlecht met een staart, morgen,’ concludeert Nadja nadenkend. Dat is standaard als ze gym- of zwemles heeft, want een knotje met kleine speldjes blijft bij fanatieke bewegingen niet goed zitten. ‘Ja, ja,’ antwoord ik.

Het is even stil, genietend kijk ik om me heen.

‘En wat gaan we eten vanavond?’

Daar gaan we weer. ‘Pasta met zalm,’ zeg ik en ik weet al wat de volgende vraag is.

‘Wat neem ik morgen mee naar school?’ Nadja houdt nadenkend haar hand onder haar kin en somt op: ‘Komkommer en appel. O nee, banaan. En op mijn brood appelstroop en pindakaas. Mag?’

‘Ja hoor.’

‘En overmorgen?’

‘Ja zeg,’ grijp ik in, ‘dat gaan we morgen bedenken goed?’ Om haar af te leiden wijs ik haar op een meerkoetenstel. ‘Weet je hoe die heten?’

‘Meerkoeten, dat weet ik allang!’

Net als ze zich hardop afvraagt of ze morgenochtend pap of kwark als ontbijt wil, valt haar oog op het ijscomannetje langs de weg. Daar heeft ze wél aandacht voor.

Er zijn maar twee smaken. Dus daar zijn we snel uit.